Gedichten
Bloemen
deze verjaardag is het stil
niets meer te vieren
het lege woonhuis is vol
hebbedingen / herinneringen
aan wat en wie je liefhad
maar er zijn geen bloemen
er is geen ziel
geen adem meer / geen zucht
van toen er werd gewoond
een levend huis was het
vrolijk krioelend en vol
plagerijen en troost
en er waren bloemen
omdat jij er was
later bij het graf gedenk ik
de dag dat je geboren werd
het is stil om mij heen
zacht klinkt in mijn hoofd
lang zal ze leven
ik heb bloemen meegebracht
een beetje ziel van jou
Weerzien
het eetcafé is schaars verlicht
geroezemoes en softmuziek
ik kijk naar je uit
als een verlegen puber
opwinding en vlinders in mijn buik
in de vlam op tafel
zie ik je voor me
als toen op school
en in mijn dromen later
alsof de tijd met jou heeft stilgestaan
opeens sta je naast me
hallo - wat lang geleden
een schuchtere hand
en een vluchtige wang
je hebt je haar geverfd
Tomaten bij ontbijt
van tomaten bij ontbijt
aan gruzels op grijs brood
verse basilicum
en brandende mosterd
van begeerte op het duin
sterk geurende branding
losgebroken hemel
wind en zon en regen
van afdrukken in het zand
mijn vervlochten lichaam
als versteende vlammen
naliggend tot hoogtij
beelden in mijn verre brein
vast in het geheugen
het verlangen schragend
het knaagt en vreet mij aan
Maandag wasdag
's avonds wordt nog brood gegeten
en 's middags is er warm
op maandag spek doorregen
krokante randen zwoerd
boven steeltjes vers en krakend
dwarrelt keukenzout
in vage witte waaiers
door verweerde hand gestuurd
zo pas nog was zij aan 't sloven
want op maandag wasdag
tussendoor routinekoken
en de schare komt van school
driemaaldaagse kinderhonger
gestild met moedersleur
in lijdzaam lange kommer
vervlogen restjes hoop
op maandag laat genietend
overgebleven zwoerd
het moment van stilte lievend
droomt zij over toen
De Ooij ontdekt
pas later zag ik de Ooij
nooit ontdekt stuk land
in lange puberzomers
bronstig aan de Bisonbaai
en de dijk waaraan geen einde
nu ligt hij blinkend voor mij
die bekoorlijk rijpe polder
uitdagend en pront
als die mij toen verliefde
klaar om te ontvangen
hier is het leven niet op drift
en de rivier zo nu en dan
de nachten zijn hier nacht
de vroege avond rood
de ochtendschemer nevelwit
dag en nacht begeerlijk
blijft hij mij verleiden
die groene plek van mensen
verstrengeld met natuur
de Ooij waaraan geen einde
Illusie
even was wat niet kon
je kwam gewoon voorbij
flinterdun maar scherp
als webben in de herfst
daar in het stadspark
door de lage zon getooid
met lange schaduwen
was je in levenden lijve
even in de glinstering
door het gebladerte heen
een glimlach om je mond
haast geamuseerd om mij
in zinsbegoocheling
ging mijn hand naar je toe
opdat ik je kon aanraken
of misschien zelfs strelen
Hardloper
voorbij zojuist de schemer
snelt de ochtendloper
door allevroegtemist
mist over de venen
webbenweefsels op de hei
als speldenknoppen dauw
motnevel in het haar
blinkend dansend
springend in de ijlte
natte natte druppels
op het ijlings ritme
voortsnellend snel
snelt vandaan de mist
de loper in de verte
en lijkt wel in nood
als een drenkeling
met een veeg lijf
In lijn 7
in lijn 7 zat je
van top tot teen onomwonden
zelfzeker rechtop
rood haar in dikke strengen
zonder omhaal zat je
tergend tartend voor mijn
gesmoorde aandrift
onbeschaamd of banger dan ik
angstig frontaal zat je
minutenlang oog om oog
mateloos blauw
geharnast om lijf en leden
daarna was je weg
ik voel fel verlangen
schrik om mijn hart
morgen wil ik naast je zitten
Opwelling
thuisgekomen zie ik je zitten
in de portiek voor de deur
in een opwelling ontbloot
de late najaarszon straalt
zijn behagende warmte
nergens anders dan daar
op een meter bij een meter
je doet je nagels en de rest
het gereedschap op schoot
naast je koffie op z'n Frans
voor zo meteen een boek
opgewonden wil ik bij je
maar er is daar geen plaats
en straks de passie passé
Eindig huis
het huis in vervlogen oorden
had terugkeer niet verwacht
eindig huis in niemandsland
het moet mij zijn vergeten
mijn voeten op de holle vloer
droge eiken vuile planken
valse splinters kale knoesten
boven leeggehaalde kelders
kolen voorraad en wijn
overvloed aan rag en nesten
vleermuizen en sintelresten
de trap kraakt naar zolder
boven kreunen de dakspanten
de muur kiert de wind giert
zwaluwen vliegen in lege nissen
hagedissen schieten voorlangs
mijn voeten op de holle vloer
een deur slaat het huis praat
maar geeft geen antwoord
het moet mij zijn vergeten
dit huis in niemandsland
ik was hier kind kind aan huis
was ik aan dit zwijgende huis
thuis was ik eindeloos thuis
Vreemdeling
komen me morgen halen
of een andere keer
sturen me terug
naar een land ver weg
land dat ik niet ken,
waar ik nooit was
niet geboren ben
vinden mij vreemd
in mijn geboorteland
land dat mij in taal
en tekens schoolde
fatsoen en moraal
voeren mij weg
uit mijn vaderland
land zo vertrouwd
zo lief / zo mijn
zo waarvan ik houd
was / ben / wordt / zal zijn
vreemdeling in eigen land
Oktoberwinter
nog oktober heeft de vorst
ijzig en streng
de herfst overrompeld
stille ochtendrijp
bleekt het kleurig najaarsblad
vrieskou onderweg
klampt mij aan
venijnig en fel
noordenwind een dagreis tegen
vergeefs voor mijn hunkering
heet en driest
naar jou
en je wachtend lijf verderop